Rapport WODC 2017 Woonarrangementen van kinderen na scheiding

Woonarrangementen van kinderen na scheiding, contactverlies met de uitwonende ouder en de effectiviteit van het ouderschapsplan : Bevindingen uit recente promotieonderzoeken

Integrale samenvatting van het rapport:

In maart 2014 is door de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport een uitvoeringsplan opgesteld om de positie van kinderen in een ‘vechtscheiding’ te verbeteren.

Dit plan richt zich op het voorkomen, vroegtijdig signaleren, stoppen en schade beperken van de gevolgen van een vechtscheiding. In voorliggend literatuuronderzoek wordt nagegaan wat een aantal recente onderzoeken voor informatie opleveren die relevant kan zijn voor beleidsontwikkeling in het kader van dit uitvoeringsplan. Het onderzoek richt zich op de woonarrangementen van kinderen na scheiding, het verliezen van het contact met de uitwonende ouder na de scheiding, en preventie van vechtscheiding en contactverlies. 

 

Woonarrangementen

Onderzoek naar woonarrangementen laat zien dat het co-ouderschap in de afgelopen jaren aan populariteit flink heeft gewonnen. Eind jaren negentig was dit nog een zeldzaamheid. In 2012 woonde meer dan een kwart van de kinderen na de scheiding afwisselend, en voor een substantieel aantal uren per week, bij moeder én vader.

Vaak wordt aangenomen dat het co-ouderschap vechtscheidingen in de hand werkt. Ook zou het voor kinderen nadelig zijn omdat zich vaker conflicten zouden voordoen. Empirische onderbouwing voor deze aannames is echter niet gevonden. Coouderende gezinnen hebben juist minder vaak conflicten. Zowel voor als na de scheiding. En ook de veelgehoorde aanname dat ernstige conflicten bij co-oudergezinnen schadelijker zouden zijn dan bij éénoudergezinnen, is niet bevestigd. Integendeel. Juist bij vadergezinnen blijkt de ernst van het conflict een sterkere invloed op het welbevinden te hebben dan bij de andere woonarrangementen.

Daarnaast blijkt het welbevinden van kinderen hoger te zijn naarmate ze vaker tussen de twee woonadressen pendelen. Dit doet vermoeden dat stabiliteit in het ouderschap belangrijker is dan stabiliteit in het fysieke woonadres. Het zou ook te maken kunnen hebben met de woonlocaties van co-ouderende moeders en vaders: na de scheiding wonen ze waarschijnlijk dicht bij elkaar in de buurt. Kinderen van deze ouders wonen daarmee in minder gescheiden werelden dan kinderen met een traditioneel woonarrangement (kind woont bij moeder; vader heeft omgangsregeling). Het woonadres van zowel vader als moeder kan bij kinderen in een co-oudergezin vaker als uitvalsbasis dienen voor dezelfde buurtgebonden activiteiten.

Voor moeders pakt het co-ouderschap, vergeleken met het traditionele arrangement, positief uit wat betreft ervaren tijdsdruk. Voor vaders geldt het omgekeerde. Op zich is dit niet zo verwonderlijk. Ervaren tijdsdruk hangt sterk samen met de aan het kind gespendeerde tijd. Tijd die gaat zitten in de planning en coördinatie van de zorg- en omgang met het kind blijkt van weinig betekenis voor ervaren tijdsdruk.

Uit een aantal diepte-interviews komt verder naar voren dat co-ouderende moeders, vergeleken met alleenstaande moeders met een traditioneel arrangement, minder moeite hebben om zorgtaken, vrijetijdsbesteding en verplichtingen die samengaan met betaald werk, te scheiden. Alleenstaande moeders met een traditioneel woonarrangement (die in het betreffende onderzoek een lagere opleiding en inkomen hadden dan de geinterviewde co-ouders) hebben waarschijnlijk minder mogelijkheden om tot een gelijkere verdeling van taken te komen met de ex-partner dan moeders uit co-oudergezinnen.

Uitwonende ouders beoordelen de kwaliteit van de relatie met hun kinderen als minder goed dan ‘inwonende’ of co-ouderende ouders. Ook kinderen rapporteren een lagere relatiekwaliteit bij uitwonenden ouders. Bij uitwonende vaders blijkt het conflictniveau met de expartner een belangrijke rol te spelen. Bij uitwonende moeders speelt dit niet. Indien ouders weinig conflicten hebben, is het verschil in relatiekwaliteit per woonarrangement gering. Naarmate het conflictniveau toeneemt, neemt ook het verschil tussen de verschillende arrangementen toe. Het omgekeerde geldt voor contactfrequentie tussen de ouders: naarmate dit toeneemt nemen de verschillen tussen de arrangementen in kwaliteit van de relatie juist af.

Opgemerkt zij dat in de proefschriften expliciet wordt gewezen op de gevaren van het inzetten van co-ouderschap als instrument voor het verbeteren van het welzijn van het kind. De voordelen van co-ouderschap zouden kunnen verdwijnen of zelfs negatief kunnen worden als ouders geforceerd worden om een co-ouderschapgezin te vormen.

 

Contactverlies

De meest recente cijfers, uit 2013, laten zien dat ongeveer 12% van de kinderen in de leeftijd van 12 t/m 16 jaar na de scheiding helemaal geen contact meer heeft met de vader. Contactverlies met moeders kon in het totale percentage niet worden meegenomen, maar dat zal, gezien het zeer gering aantal uitwonende moeders, weinig aan het genoemde percentage veranderen.

Verlies van contact met de uitwonende ouder kan vele oorzaken hebben. In het onderhavige onderzoek is een voorlopige inventarisatie van oorzaken gemaakt door middel van een quickscan in de wetenschappelijke literatuur. Uit deze scan komt naar voren dat sommige ouders weinig behoefte voelen om na de scheiding het ouderschap voort te zetten. Meestal betreft dit vaders die ook tijdens het huwelijk al weinig betrokken waren bij de zorg en opvoeding van de kinderen. Bij het verbreken van de relatie zijn ze ook gescheiden van hun vaderschapsrol. Deze reden lijkt steeds minder vaak een rol te spelen in het contactverlies. Zowel moeders, vaders als rechters zijn meer belang gaan hechten aan het voortzetten van het contact tussen vader en kind na de scheiding.

Een andere reden is dat het kind geen contact meer wil. Soms om ‘legitieme’ redenen (huiselijk geweld, verwaarlozing, etc.), maar soms is niet geheel duidelijk waarom het kind geen contact meer wil. Dit laatste zou kunnen voortkomen uit indoctrinerende gedragingen van de ‘inwonende’ ouder, die het contact met de uitwonende ouder afkeurt. Deze ouders zetten het kind aan om geen contact meer te willen hebben met zijn of haar uitwonende ouder. Hieraan gerelateerd zijn ouders, meestal moeders, die na de scheiding zijn gaan functioneren als ‘gatekeepers’. Zij kennen zichzelf het recht toe om te bepalen of, en de condities waaronder, het contact met de uitwonende ouder (meestal vaders) kan plaatsvinden. Sommige van deze gatekeepers zijn succesvol in het frustreren van het contact, waardoor het contact verloren gaat.

Contact kan ook verloren gaan door bezorgdheid over de relatie met de nieuwe partner, de gezinssituatie van de uitwonende ouder en opvoedcompetenties van de uitwonende ouder. Soms spelen problemen van de expartner, zoals alcoholmisbruik, een rol bij het contactverlies. Aangetekend zij dat de verzorgende ouder ook ten onrechte bezorgd kan zijn over eventuele schadelijke effecten van het contact met de uitwonende ouder. Tot slot wordt erop gewezen dat ook de omstandigheden er toe kunnen leiden dat het contact verloren gaat, bijvoorbeeld als ouders ver uit elkaar zijn gaan wonen, de kinderen het te druk hebben voor het onderhouden van het contact, of de relatie met de expartner een te grote barrière vormt voor continuering van het contact.

De verkenning van de literatuur wijst er verder op dat contactverlies voor de meeste kinderen geen grote de gevolgen kent in termen van welbevinden. Hoewel ze wel meer verlies ervaren na de scheiding, laten voorlopige bevindingen zien dat kinderen die het contact compleet verloren hebben, niet substantieel anders scoren op welbevinden, schoolprestaties, agressief gedrag en depressieve gevoelens dan kinderen die regelmatig of veel contact met de uitwonende ouder onderhouden. Uitvoeriger onderzoek is echter noodzakelijk om dit meer definitief vast te stellen. Opgemerkt zij dat het welbevinden van kinderen in belangrijke mate wordt bepaald door de kwaliteit van de relatie tussen ouder en kind, en dat het hebben van contact een voorwaarde is voor het onderhouden en ontwikkelen van een positieve ouderkindrelatie.

 

Preventie van vechtscheiding en contactverlies

Geen van de promotieonderzoeken heeft zich rechtstreeks gericht op de vraag hoe vechtscheidingen voorkomen kunnen worden. De onderzoeken beperken zich tot één instrument hiertoe: het ouderschapsplan. De beschikbare evaluaties van het ouderschapsplan zijn echter ontoereikend voor het trekken van definitieve conclusies over het doelbereik van het ouderschapsplan. Het uiteindelijke doel, te weten het verminderen of voorkomen van problemen bij kinderen na scheiding, is nauwelijks onderzocht. De manier waarop conflicten tussen de ouders in kaart zijn gebracht, kent een aantal tekortkomingen. Als deze beperkingen even terzijde worden gezet, dan zijn de resultaten niet bemoedigend maar ook niet teleurstellend. Grosso modo wijzen de beperkte indicatoren op weinig of geen verandering in het gemiddelde conflictniveau tussen de ouders en het welbevinden van kinderen. De geïnterviewde deskundigen wijzen erop dat het ouderschapsplan mogelijk alleen effectief is bij moeizame scheidingen en minder bij harmonieuze of complexe scheidingen (de ‘vechtscheidingen’). Mogelijk speelt dit een rol in het detecteren van effecten. Toekomstig onderzoek zou moeten uitwijzen voor wie, en onder welke omstandigheden, het ouderschapsplan nu wel en niet effectief is.

Wat betreft het verliezen van het contact met de uitwonende ouder, zijn in de onderzoeken ook geen concrete suggesties gevonden. Uit de inventarisatie van oorzaken van het contactverlies valt wel af te leiden dat een grotere betrokkenheid van vaders bij de opvoeding voorafgaand aan de scheiding (en de opvattingen hieromtrent) een bijdrage zou kunnen leveren aan het verminderen van contactverlies na de scheiding. Ook het afwenden van vechtscheidingen zou een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van contactverlies.

In promotieonderzoek van Bakker (2015) wordt evenwel nog gewezen op een mogelijkheid om het contact tussen ouder en kind te bevorderen. Het onderzoek  toont aan dat het voor ouders praktisch moeilijk te realiseren kan zijn om dicht bij elkaar te blijven wonen. In veel gemeentes, vooral de grotere gemeentes, is een scheiding op zichzelf niet meer voldoende reden voor het verkrijgen van een voorkeurspositie binnen de sociale sector van de wooncorporaties. Voor het bevorderen van het voorgezet ouderschap na scheiding kan beleid omtrent huisvesting volgens Bakker (2015) een interessant instrument zijn.

Tot slot worden in de proefschriften en aanverwante literatuur wel nog een aantal alternatieven genoemd ter voorkoming van een vechtscheiding, zoals mediation, voorlichting, educatie en relatieondersteuning. Maar voor deze alternatieven valt nog te bezien of ze in Nederland ook daadwerkelijk effectief zouden kunnen zijn.

 

Lees het hele rapport op deze pagina