Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie

Het WODC liet eerder in 2020 een onderzoeksrapport uitbrengen over de positie van het kind in de procesgang, waarbij de nadruk komt te liggen op de meer pedagogische facetten van deze inbreng. Naar nu blijkt is een brief van Minister Dekker met kabinetsreactie eind 2020 aan de Tweede Kamer gestuurd: geen verlaging leeftijdsgrens mbt hoorrecht, geen versterking procespositie minderjarigen, geen aanpassing regeling bijzondere curator; aanbevelingen worden niet overgenomen. Een slechte ontwikkeling dat hopelijk door een volgende minister na de verkiezingen zal worden gerepareerd.

Uit de uitkomsten van relevant neuropsychologisch en pedagogisch wetenschappelijk onderzoek wordt geconcludeerd dat de procespositie van minderjarigen en hun hoorrecht in familie- en jeugdprocedures verbetering behoeft. Ten aanzien van het hoorrecht blijkt uit het onderzoek dat taalbegrip en -productie van kinderen geen belemmering is voor het verlagen van de huidige leeftijdsgrens van het hoorrecht: de ontwikkeling van het begrijpen en produceren van complexe zinnen is meestal voltooid rond de leeftijd van vier jaar. Hoewel het voeren van een gesprek met kinderen vanaf de kleuterleeftijd dus mogelijk is, blijft het uitdrukken van emoties wel lastig. Om hun mening goed uit te kunnen leggen, is het belangrijk dat kinderen weten hoe zij zich voelen, en dat hun gevoelens en emoties anders kunnen zijn dan die van andere mensen (zoals ouders, broers of zussen, of de gesprekspartner). Onderzoek heeft aangetoond dat deze ‘theory of mind’ vaardigheden op zesjarige leeftijd aanzienlijk zijn ontwikkeld.
Bij minderjarigen in bijvoorbeeld echtscheidingssituaties komen loyaliteitsconflicten voor waarbij het kind bang is om een mening te geven die niet overeenkomt met die van (een van de) ouders. Tijdens een kindgesprek vormt een loyaliteitsconflict een probleem, omdat het moeilijker is om de authentieke mening van het kind te achterhalen. Mede gezien de suggestibiliteit en meegaandheid van jonge kinderen is het in deze situaties bijzonder belangrijk om duidelijke instructies en gespreksregels te geven tijdens een kindgesprek. In het kader van mogelijke loyaliteitsconflicten is tevens belangrijk dat kinderen vanaf acht jaar begrijpen dat het mogelijk is om over één onderwerp (of persoon) zowel positieve als negatieve emoties te ervaren. Aangezien rond deze leeftijd ook de cognitieve ontwikkeling van kinderen een grote sprong heeft doorgemaakt, met vooral een groei wat betreft logisch redeneren, is het aannemelijk dat het voeren van een kindgesprek goed mogelijk is met kinderen vanaf acht jaar oud.

Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat onze onderzoeksbevindingen wijzen in de richting van een aanpassing van de civielrechtelijke positie van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures.

Verbetering van het hoorrecht
Ten aanzien van het hoorrecht wordt op basis van de onderzoeksresultaten voorgesteld dat minderjarigen vanaf de leeftijd van acht jaar worden uitgenodigd voor een kindgesprek. Met andere woorden: een verlaging van de leeftijdsgrens in artikel 809 Rv van twaalf naar acht jaar (tenzij het gaat om kinderalimentatiezaken). Ook kinderen jonger dan twaalf jaar hebben het recht om betrokken te worden in procedures die hen aangaan en zijn doorgaans in staat om hun mening te verwoorden, zo is gebleken. Daarnaast is het belang van een ondersteuner voor het kind in de fase voorafgaand, tijdens en na de zitting en het kindgesprek duidelijk geworden in dit onderzoek.
De mogelijkheid om een vertrouwenspersoon als ondersteuner mee naar het kindgesprek te nemen moet gangbare praktijk worden, of in elk geval vooraf (meer dan nu het geval is) aan elke minderjarige worden aangeboden,
bijvoorbeeld door dit standaard in de oproepbrief als mogelijkheid te vermelden. Tevens zou de mogelijkheid moeten worden verkend om ondersteuning door een bijzondere curator voor minderjarigen die dit wensen en hier voor openstaan (vaker) mogelijk te maken in deze procedures zonder dat daar strenge eisen aan worden gesteld. Het is daarbij belangrijk om de rol van de bijzondere curator duidelijk af te bakenen. Op dit moment lijkt het zo te zijn dat de bijzondere curator een instrument is geworden van de rechter (als deskundige) in plaats van een belangenbehartiger en procesondersteuner voor het kind. De bijzondere curator moet er zijn om het kind te ondersteunen in de procedure en de stem van het kind zo duidelijk mogelijk naar voren te brengen.

 

Verbetering van de formele procespositie
Op grond van de onderzoeksresultaten wordt voorgesteld dat minderjarigen vanaf twaalf jaar een eigen rechtsingang krijgen ten aanzien van kwesties rondom afstamming, adoptie, scheiding, gezag en omgang en kinderbescherming, daar waar ouders dit ook hebben. Dat houdt in dat zij zelfstandig − zonder tussenkomst van een wettelijke vertegenwoordiger of bijzondere curator − een dergelijke procedure kunnen beginnen bij de rechter en tevens bevoegd zijn om zelfstandig hoger beroep in te stellen. Minderjarigen van twaalf tot achttien jaar zouden procesbekwaam moeten zijn met betrekking tot de hiervoor genoemde onderwerpen. Dat houdt in dat minderjarigen belanghebbende zijn en de daarbij behorende rechten ook zelfstandig kunnen uitoefenen. Een zelfstandige rechtspositie zou ook moeten betekenen dat minderjarigen die in dergelijke procedures betrokken zijn, zelfstandig hoger beroep moeten kunnen instellen vanaf de leeftijd van twaalf jaar.
Verder wordt voorgesteld dat minderjarigen van twaalf jaar en ouder die in gezags- en kinderbeschermingskwesties van hun zelfstandige rechtsingang gebruik maken, moeten worden bijgestaan door een advocaat. Deze advocaat behartigt de belangen van de oudere minderjarige waarbij hij of zij de stem en de wensen van de minderjarige verwoordt en tevens als taak heeft om de minderjarige zorgvuldig te informeren over alles wat er bij een procedure komt kijken. Daarnaast wordt voorgesteld dat minderjarigen van twaalf jaar en ouder die te maken krijgen met een machtiging uithuisplaatsing in het kader van een maatregel van ondertoezichtstelling of voogdij na gezagsbeëindiging altijd moeten worden bijgestaan door een advocaat; minderjarigen jonger dan twaalf jaar moeten worden bijgestaan door een bijzondere curator.
Daarnaast wordt voorgesteld om een nieuwe informele rechtsingang te introduceren. Minderjarigen van acht tot twaalf jaar moeten van deze informele rechtsingang gebruik kunnen maken voor alle zaken met betrekking tot gezag, zorg- en opvoedingstaken, omgang, informatie na huwelijk of samenwonen, en kinderbeschermingsmaatregelen. Voor minderjarigen onder de acht jaar moet deze informele rechtsingang ook open staan voor zover zij in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake.
Minderjarigen jonger dan twaalf jaar die een beroep doen op deze informele rechtsingang zouden een bijzondere curator toegewezen moeten krijgen. De bijzondere curator kan de minderjarige goed informeren over een mogelijke procedure en kan vooraf doorspreken of de minderjarige de gevolgen van een dergelijke beslissing overziet en uit eigen initiatief dit wil doorzetten.
Uitbreiding van de informele rechtsingang lijkt overigens pas verstandig als er meer uniformiteit aangebracht wordt bij de verschillende rechtbanken in Nederland ten aanzien van de werkwijze bij de informele rechtsingang. Er zou hiertoe bijvoorbeeld een speciaal procesreprocesreglement voor de informele rechtsingang ontwikkeld kunnen worden.

Lees de volledige samenvatting en het rapport via deze pagina

Lees het document van Minister Dekker hier